- Platz
- Platz!lig!, af!————————Platz〈m.; Platzes, Plätze〉1 plaats ⇒ plek; ruimte; zitplaats2 terrein ⇒ veld3 plein4 plaats ⇒ dorp, stad5 plaats ⇒ positie 〈in een rangorde〉♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 einen Platz an der Sonne haben • succes in het leven hebben〈formeel〉 bitte, behalten Sie Platz! • blijft u zitten, alstublieft!〈formeel〉 Platz nehmen • plaats nemenjemandem Platz machen • plaats voor iemand makenPlatz sparend • ruimtebesparender ist hier fehl am Platze • hij is hier niet op z'n plaatsdie Bemerkung ist hier nicht am Platz • die opmerking is misplaatstPlatz! 〈tegen de hond〉 • lig!, af!2 〈sport en spel〉 auf dem eigenen Platz spielen • op eigen terrein spelen〈economie〉 Kohle ab Platz verkaufen • kolen vanaf het (opslag)terrein verkopen〈figuurlijk〉 auf dem Platze bleiben • het onderspit delven, sneuvelen〈sport en spel〉 vom Platz gestellt werden • uit het veld gestuurd worden4 das erste Haus am Platze • het beste hotel hier ter plaatse5 zweiter Platz im Theater • tweede rang in de schouwburg〈sport en spel〉 den zweiten Platz belegen • op de tweede plaats eindigen〈sport en spel; figuurlijk〉 jemanden auf die Plätze verweisen • iemand achter zich laten〈sport en spel〉 auf Platz wetten • gokken op volgorde van aankomst 〈paardenrennen〉
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.